Ieper, eerste vermelding in 1066 als Iprensis. Wel komt de naam Ipris reeds voor in een oorkonde van 961, echter van twijfelachtige oorsprong. Aangenomen wordt dat de stad zou genoemd zijn naar het zijriviertje van de IJzer, zijnde de Ieperlee, waaraan ze gelegen is; eertijds vermeld als “Ipre”, een woord teruggaand op het Germaanse Ipara, dat “rivier met iepen” betekent.

De stadsplattegrond met rechtlijnige hoofdstraten volgt een dambord patroon, het meest uitgesproken in het zuiden, dit zou kunnen wijzen op een kunstmatige stichting passend in de aan Graaf Boudewijn V toegeschreven politiek met betrekking tot de oprichting van steden in de loop van de 11de eeuw.

Ontstaan echter doorgaans verondersteld als teruggaand op een zogenaamd “Karolingische fiscus”, zijnde een aan de keizer belastingplichtig domein; mogelijke aanwijzingen in die richting zijn: het bestaan, reeds voor 1102, van een bedehuis toegewijd aan Sint-Maarten, de patroonheilige van oude fiscus kerken; de aanwezigheid van een “Hoveland” – of voor het uitbating centrum gelegen gebied. Aangenomen wordt dat het “forum” – of huidige Grote Markt – uit dit “Hoveland” werd geëximeerd (terrein, aan de gewone rechtsbedeling onttrokken). Stadsstichting voorts passend in het beleid van de graven van Vlaanderen met ontsluiting van het binnenland door wegen aanleg en burchten bouw. Pré stedelijke kern bepaald door de aanwezigheid van een castrum, forum, kerk, rivier en landweg.

Midden 11de eeuw: oude uitbatingscentrum door Boudewijn V uitgebreid en versterkt, zie inrichting van een grafelijk castrum op het “eiland” ontstaan na het graven van de “scipleet” of de rechte oostelijke arm van de Ieperlee; westelijke arm eertijds bekend onder het toponiem “Viese Ypre”.

Ten oosten van het castrum: het forum of Markt met de Sint-Maartens kerk aan de noordzijde. In de 11de eeuw – begin 12de eeuw naderde de landweg Brugge – Torhout – Ieper – Mesen – Rijsel hier het dichtst de rechtstreekse waterweg naar zee, te weten de toen nog bevaarbare en in de golf van Lo uitmondende Ieperlee. Verdere stadsontwikkeling dank zij ontluikend handels verkeer op beide wegen; aangroei van parochie kerken in de loop van de 12de eeuw: Sint-Pieters kerk (1102), Sint-Jacobs kerk 1139, kerk van Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen 1187. De Sint-Maartens kerk, voorheen een bescheiden bidplaats, wordt de zetel van een kapittel van kanunniken voor 1100.

Midden 12de eeuw: de Vlaamse graaf verlaat het castrum en bouwt een nieuwe burcht ten zuid westen van de stad, het Zaalhof, met omwalling aansluitend bij de Ieperlee. Vermeldenswaard is wel een recente sterling (Engelse munt)  die de aanwezigheid staaft in de 11de eeuw van een rondom de Sint-Pieterskerk gelegen handelscentrum, dat het ontstaan van de Markt als commercieel centrum voorafging. Gelijktijdige evolutie tot volwaardige stad met eigen territorium, jurisdictie, administratie en dienst verlenende instellingen.

In 1116 valt Ieper buiten de jurisdictie met landbouwkarakter, van de gelijknamige kasselrij waarvan het de zetel herbergt; tevens concretiseren van deze territoriale afscheiding d.m.v. uit aarden wallen bestaande stadsversterkingen, voor het eerst vermeld in 1127. Circa 1170, toekennen van stadsrechten door Filips van Elzas. Circa 1187, afstaan van domeingrond voor het oprichten van het Onze–Lieve-Vrouwgasthuis: in oorsprong een passanten liedenhuis, vanaf 1208 nader bepaald als “hospitale infirmorum”. Buiten de stadspoorten: oprichting van het Leprozen huis of Godshuis der Hoge Zieken.

13de eeuw: economische bloeiperiode dank zij lakenindustrie, met hoogtepunt circa 1260. Weerspiegelt zich in een demografische en territoriale expansie gekoppeld aan een verruiming van de stads versterkingen, en de bouw activiteiten in de stadskern. Ononderbroken stadsuitbreiding tot ver buiten de 12de – eeuwse vesting zie oprichting van nieuwe parochie kerken: onder meer Sint-Janskerk 1200, Sint-Niklaaskerk 1220, Sint-Michielskerk circa 1250 en Heilige Kruiskerk 1277.

Verruiming van de stadsversterkingen door het incorporeren van de nieuwe “voorgeborchten” – onder meer de Sint-Niklaasparochie, resulterend in een 2,4 kilometer lange omheining met onregelmatige vorm en voornamelijk bestaande uit houten paalwerk en grachten. Deze verdwenen 13de-eeuwse versterking bepaalde in grote mate de aanleg van de latere en nog bestaande vesten. Zij telde negen poorten: de Torhout poort ten noord oosten, de Hangwaert poort of huidige Menense poort ten oosten, de Komen poort ten zuid  oosten, de Mesenpoort of Rijselse poort ten zuiden, de Tempelpoort ten zuidwesten, de Boterpoort ten westen, de Elverdinge poort ten noord westen met rechts ervan de kleinere Steendam- poort, en ten noorden de Boezinge poort en de Diksmuide poort.

Door de Rijselse poort liep de toenmalige belangrijke economische verkeersas Brugge – Torhout – Ieper – Mesen of de weg der jaarmarkten. Deze baan drong in het noorden Ieper binnen door de Torhout-poort, liep vermoedelijk via de huidige Langestraat en de Korte Torhoutstraat naar de Grote Markt, en vervolgens op het tracé van de “Sutstrata” de huidige Rijselse straat evenwijdig met de Ieperlee naar de Rijselse poort.

Belangrijke bouwactiviteiten in de stads kern in de loop van de 13de eeuw: aanzet van de Sint-Maartenskerk met het innoverende vroeg-gotische koor 1221, beginfasen van het monumentale complex Belfort-Lakenhal als symbolische affirmatie van de gemeentelijke onafhankelijkheid gekoppeld met de commerciële functie, opbouw van het Vleeshuis en patriciër huizen, de zogenaamde “stenen”.

Naar aanleiding van korte economische dieptepunten ten gevolge van het gebrek aan Engelse wol voor de lakennijverheid, oprichting van caritatieve instellingen door het Ieperse zakenlui patriciaat, ook ten behoeve van werkloze arbeiders en marginalen: onder meer het Sint-Catharinagodshuis 1225, het Sint-Jan godshuis 1270-1272, het Belle godshuis 1276 en buiten de stad, het Sint-Thomas gasthuis circa 1270. Tweede helft van de 13de eeuw: sociale spanningen tussen het patriciaat en de meer bescheiden bedrijfsleiders, de drapiers 1280: opstand van de Cokerulle (waarbij de kleine ondernemers in de lakennijverheid rebelleerden tegen de schepenen en de machtige leiders van de wol- en lakenambachten) vallen samen met het uitbreken van een structurele crisis in de Vlaamse lakennijverheid. 

14de eeuw: verdere recessie in de laken sector onder meer naar aanleiding van de crisis in de Engels – Vlaamse betrekkingen, gevolgd door een tijdelijke stabilisatie periode tweede helft van de 14de eeuw. Vermeld aantal inwoners, circa 28.000. De economische crisis situatie weerspiegelt zich, zoals in andere grote Vlaamse steden, in een sociaal-politieke onrust en aangroeiend ambachtelijk corporatisme; bemoeilijkte concurrentiestrijd voor de tanende lakennijverheid, onder meer tegen de evoluerende plattelandsnijverheid met “nieuwe” draperie en saai verwerking. Socio-economische toestand in verband te brengen met de aanleg van een bredere stadsomheining, nu een dubbel omgrachte aarden wal – met integratie van extra muros gelegen arbeiderswijken, tijdens de volksopstand van 1323-1328 onder leiding van Zannekin. 

Herstel in 1332 van de oude 13de-eeuwse vesten resulterend in een tijdelijk, dubbel verdediging systeem; “buiten” omheining later prijsgegeven en verwoesting van de buitenwijken met onder meer de Sint-Michiels en de Heilige Kruiskerk, tijdens het beleg van 1383. Na de belegering, die mogelijk de stedelijke boogschuttersgilde van Sint-Sebastiaan zag ontstaan, werd beslist het buitenste verdediging stelsel af te breken en de “voorgeborchten” niet meer op te bouwen: de plaatselijke bevolking trok naar de oude vesting. Tussen 1388 en 1396 werden deze oude vesten voorzien van een gekanteelde ommuring met torens kruitmagazijnen en een uitgebouwde gracht.

Voortzetting in de loop van de 14de eeuw van vroegere caritatieve tradities: naar aanleiding van de werkloosheid, pest epidemieën en hongersnood werd in 1315-1316 het godshuis Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth opgericht evenals het voor de opvang van ouderlingen instaande Weduwen fonds.

15de – 16de eeuw: drastische daling van de laken productie en mislukte reconversie pogingen leiden tot een definitief economisch verval. Sterke terugloop van de bevolking, minder dan 11.000 inwoners begin 15de eeuw; nieuwe initiatieven ter bestrijding van de armoede met onder meer invoer van een “reglement van den aermen” 1525; eerste in West-Europa en oprichting van een Berg van Barmhartigheid in 1534.

Beeldenstorm in 1566 en inname door de Geuzen in 1578 met vernieling van kerk en klooster inboedels als gevolg. Perfectioneren van de stadsversterking in deze context onder Filips II, met aanleg van begrachte ravelijnen ten noordoosten van de stad: hiertoe de noodzakelijke sloping in 1578 van de kerk Onze-Lieve-Vrouw ten Brielen en de Sint-Janskerk. 

Inmiddels groeiend belang van de stad als kerkelijk bestuurscentrum: oprichting van het bisdom Ieper met Sint-Maartenskerk als kathedraal 1559. In de geest van de Contra reformatie: oprichting van een seminarie in 1572, stichting in 1585 van een der oudste jezuïetencolleges in de Nederlanden, onder impuls van de eerste Ieperse bisschop Martinus Rythovius. 

17de – 18de eeuw: rol van Ieper als vesting en klooster stad. Nieuw militair-strategisch belang: grens stad enerzijds van de Habsburgerse en de Oostenrijkse Nederlanden tegen Frankrijk, anderzijds van Frankrijk ten opzichte van Spanje en Oostenrijk. Circa 17 belegeringen; opeenvolgende bezettingen: de Spanjaarden tot 1678 (Verdrag van Nijmegen), de Fransen tot 1713 Verdrag van Utrecht, de Oostenrijkers Barrièrestad tot 1794 en opnieuw de Fransen tot 1814. 1678-1713: belangrijke vesting van de “pré-carré” of de dubbele verdedigingslinie aan de kwetsbare noordgrens van het toenmalige Frankrijk zie de aanleg van een nieuw, definitief fortificatiesysteem echter op de middeleeuwse kern, door Vauban waarbij het omringende landschap gemanipuleerd werd en herschapen tot een trapsgewijs uitgebouwd voor- en buitenwerk met de eigenlijke stad als centrum. 1782: ontmanteling door Jozef II van de buiten werken der Vauban vesting met de reeds eerder verdwenen Bellese en Elverdingse hoornwerken.

In tegenstelling tot het vroegere internationale karakter, sluimerende economie op regionaal peil zie onder meer de sinds 1540 ingevoerde, onbeduidende saai nijverheid. Opkomst van een nieuwe huis industrie zijnde de kant nijverheid, echter onderhevig aan de politieke spanningen en fluctuerend volgens de verhoudingen met Frankrijk, de belangrijkste afnemer; ook in verband te brengen met oprichting van talrijke Arme Meisjes scholen waar het kant onderricht een belangrijke plaats innam zie de Sint-Elisabeth school 1615, de Laureins school 1655, de Lamotte school 1752-1766, de Sint-Sebastiaan school 1755 en de Bonaert school 1777. 

Tussen circa 1638-1640, graven van het kanaal Ieper – IJzer of het Ieperlee kanaal; mogelijk te zien als poging om de stad te voorzien van een betere aansluiting met het bevaarbare waterwegennet, doch toen blijkbaar voornamelijk voor militaire doeleinden gebruikt onder meer aanvoer oorlogsmateriaal. 

Opnieuw toename van het inwonersaantal vergeleken met de rustperiode ten tijde van Albrecht en Isabella 1598-1621; echter ook bepaald door de aanwezigheid van militairen garnizoen stad en de nieuwe vestiging intra muros van talrijke, onder meer “onderwijzende” kloostergemeenschappen na de godsdienst troebelen. 

Eerste helft van de 17de eeuw: belangrijke periode voor het stadsbeeld. Ontplooiing van een grote bouwactiviteit getypeerd door de ontwikkeling van een typisch lokale Vlaamse renaissance stijl; wellicht begunstigd door het Twaalfjarig Bestand 1609-1621 en de bouwpolitiek van de stad om het verstenings proces van de houten huizen wegens brandgevaar te bevorderen door het betalen van de zogenaamde “tweede steen” vanaf 1619. Clerus, magistraat en burger treden op als bouwheer: kapel van het Belle godshuis 1616, Deken kapel 1623, “Nieuwerck” 1622, “Conciërgerie”, “In ’t klein stadhuis”, 1623, “Huis der kooplieden” 1623, “Huis der boots lieden” 1629, en meerdere interessante exemplaren van privé architectuur. 

Tweede helft van de 18de eeuw: de gevolgen van de conjuncturele verbetering onder de regering van Maria Theresia weerspiegelt zich in de bouwactiviteiten van de burgerij waarvan de kapitaal kracht voornamelijk voortsproot uit groot grond bezit zie oprichting van heren- en burgerhuizen onder meer “winterverblijven” onder invloed van de toen gangbare Franse stijlrichtingen. Met de Franse Revolutie: afschaffing van de kloosters waarvan de meeste definitief uit het stadsbeeld verdwenen (zie onder meer de jezuïeten. 

Onder het Frans bewind 1794-1815 wordt Ieper hoofdplaats van een arrondissement in het departement van de Leie; en naar analogie met vrijwel alle vestingen in de Zuidelijke Nederlanden, ook verder verval van de Ieperse versterkingen. 1801: afschaffing van het bisdom Ieper en vervanging door een dekenij.

Sporen van “Florisoones” te Ieper tussen 1500 en 1600 zijn in groten getale aanwezig! Het valt echter moeilijk om momenteel een duidelijke lijn te trekken en de onderlinge, eventuele, verwantschap(pen) vast te leggen. Alleen als de “Bouwstenen” talrijker worden zal het ons mogelijk zijn, een degelijk gefundeerd “Florisoone” bouwwerk op te trekken.

Wij geven hierna, gegroepeerd per familie, in chronologische volgorde de tot op heden voorhanden zijnde archiefuittreksels;

Akte van de 8e van de lauwe (januari) maand 1502. 
Jan Florizeune (4505) koopt aan Jacobus de Schild, Jan Willems, Jan Lievin, Dischmeesters van Ieper St Pieters, mits toestemming van de voogden Joris de Brievere en Jacobus de Broucke. 

Akte van 14 september 1502. 
Jan Florizeune (4505) koopt aan Bouden de Cupere en Katalina Lievins, zijn echtgenote 2 huizen, gelegen zuid van de Leege straat. 

Akte van 21 december 1503. 
Jan Cabeillau, zoon van Jan, koopt aan Jan Florizeune (4505) en Nicolasine (Nicolaine Nicolaay) Teerlyncx (Verlyngs Plyngs) (4121) zijn echtgenote een huis gelegen west van de Aalmoezeniersstraat. 

Akte van 13 april 1504. 
Jan van Leyns gelast Jan Florizeune (4505) en zijn vrouw Nicolasine (Nicolaine Nicolaay) Teerlyncx (Verlyngs Plyngs) (4121) een huis te kopen, gelegen oost van de Boomgaardstraat.

Akte van de 28e van de hooimaand (juli) 1505
Pieter Baelde koopt van Jan Florizeune (4505) en Nicolasine (Nicolaine Nicolaay) Teerlyncx (Verlyngs Plyngs) (4121), zijn vrouw, een “meester vullerie” (het bedrijf en de werkplaats van de lakenvoller. Een voller is een persoon die wollen stoffen volt) gelegen west van de St Pietersreke. 

Akte van 29 mei 1506. 
Jan van Leyns, vreemdeling, koopt aan Jan Florizeune (4505) en Nicolasine (Nicolaine Nicolaay) Teerlyncx (Verlyngs Plyngs) (4121) zijn vrouw, een huis gelegen oost van de Boomgaardstraat, tussen dat van Adrien Boudens te zuiden en dat van Jan van Dycke.  

Akte van 23 april 1506. 
Onderling akkoord tussen Duberge Ablout (5457) en Jeanne Florizuens (Florijzeunens Floriseuns) (5456) zijn vrouw nopens hun huis west van de Bleestraate. 

Akte van de 7e der wedermaand (juni) 1519. 
André Mahieu zoon van Leeuwen, inwoner, koopt aan Thierry Cobbout (5458) en Jeanne1 Florizuens (Florijzeunens Floriseuns) (5456), zijn vrouw, poorteresse van Ieper, een gebouw, gelegen oost van de Cliersstraate.  

Akte van 10 november 1523.
Verwisseling tussen Jean (Jan Jooris) Florisseune (Florizeune) Peut (geseyt de oude baes) (4108) en Guillemine (Joanna Willemyne Wilhelmina) de Rycke (de Rycken s’rycken) (4109) aan d’ene zijde en Jan de Graeve, gezegd Moenis, aan d’andere zijde

Akte van 4 september 1528.
Jaspard vandefucht koopt aan Jean (Jan Jooris) Florisseune (Florizeune) Peut (geseyt de oude baes) (4108) en Guillemine (Joanna Willemyne Wilhelmina) de Rycke (de Rycken s’rycken) (4109) een huis gelegen west van de Dixmudestraate.

Verdelingsakte anno 1551.
Onder de kinderen van Jean (Jan Jooris) Florisseune (Florizeune) Peut (geseyt de oude baes) (4108) kleinzoon van Georges (Jooris) Florezone (Florizeune) (2511) en Jonkvrouwe Guillemine (Joanna Willemyne Wilhelmina) de Rycke (de Rycken s’rycken) (4109).

Akte van 2 december 1538.
Daniel Walwein koopt aan Christine (Christina Chretienne) de Beer (s’Breen s’beeren) (2090), weduwe van Willem (Guillaume) Florizeune (2138) een stuk van een eigendom, gelegen te noorden van de Boterstraat.

Akte van 19 december 1538.
Akkoord onder Jan de Slapere (4128) en Jacquemine (Jeanne Mynken) Florizeune (Florizone) (4127), zijn vrouw, eigenaars, enerzijds, en, anderzijds, Jacobus de Vlaeminc en Nicolae Meeus, voogden van Aelken (Adeleidis Clara) Florizeune (4134), Nicolaas (Claeyken) Florizeune (Floriseune Florizoone Janseunen) (3998) en Joanna (Janneken) Florizeune (Floorisone) (4135), minderjarige kinderen van Willem (Guillaume) Florizeune (2138) nopens, een huis.

Akte van 24 mei 1559.
Verschenen: Pieter (Pierre) Priem (4136) Roland (Roelken) Florizeune (Florizoone Janseunen) (4131) en Nicolaas (Nicolas) Florizeune (3998), de twee laatstgenoemden als voogden van de weezen van Jan de Slapere (4128) die hij had bij Jacquemine (Jeanne Mynken) Florizeune (Florizone) (4127).

Akte van 15 december 1561.
Olivier Maugré koopt aan Roland (Roelken) Florizeune (Florizoone Janseunen) (4131) en Joanna (Jeanne) de Vlaeminc (Vlaemes) (4132) aan Nicolaas (Claeyken) Florizeune (Floriseune Florizoone Janseunen) (3998) en Francine Glorie (Florie) (3999), eigenaars, een meesterhuis gelegen oost van de St Niklaasstraate.

Akte van 23 april 1566.
Akkoord tussen Nicolaas (Claeyken) Florizeune (Floriseune Florizoone Janseunen) (3998) en Franciscus Glorie en zijn vrouw, eigenaars, over een huis gelegen west van de Tempelstraat.

Akte van de 30 lauwe maand (januari) 1573.
Roland (Roelken) Florizeune (Florizoone Janseunen) (4131) is schuldig aan Laurent Thibault.

Akte van 12 maart 1586.
Jean de Ghelcke koopt aan Simon Florissone (Florizeune) (55) en Marie Ricaseis (Ryckasseis) (56) een half huis gelegen oost van de Zuidstraat.


Door op de blauwe afstammingsknop te drukken op onderstaande webpagina’s van onze “Florizoone Stam” website, ziet u de respectievelijke voorouderreeksen van bovenvermelde personen met eventuele broers zusters en kinderen.

Afstammelingenlijst van Michiel (….) Floryszone (2508), ° ca.1310 + ca.1341. (tak DORDRECHT – NIEUWKERKE – WULPEN)

21 Generaties
8368 Personen totaal vermeld op de lijst.

Op deze lijst staan:
1217 Florizoone en familie variant namen.
128   Detillieux familie namen.
98     Personen meermaals vermeld wegens onderlinge verwantschap
66     Vandenbruwaene familie namen.
61    Cloet familie namen.
56    Marrannes familie namen.
54    Hancke familie namen.
42    Depotter familie namen.
42    Detollenaere familie namen.
30    Degraeuwe familie namen. 
29    Vermander familie namen.


Afstamming van de Nieuwkerkse familievan Georges (Jooris) Florezone (Florizeune) (2511),  Willem (Guillaume) Florizeune (2138), Jacquemine (Jeanne Mynken) Florizeune (Florizone) (4127), Jan de Slapere (4128), Roland (Roelken) Florizeune (Florizoone Janseunen) (4131), Joanna (Jeanne) de Vlaeminc (Vlaemes) (4132),  Christine (Christina Chretienne) de Beer (s’Breen s’beeren) (2090), Nicolaas (Claeyken) Florizeune (Floriseune Florizoone Janseunen) (3998), Francine Glorie (Florie) (3999), Aelken (Adeleidis Clara) Florizeune (4134), Joanna (Janneken) Florizeune (Floorisone) (4135), Pieter (Pierre) Priem (4136), Jean (Jan Jooris) Florisseune (Florizeune) Peut (geseyt de oude baes) (4108) & Guillemine (Joanna Willemyne Wilhelmina) de Rycke (de Rycken s’rycken) (4109) met gele achtergrond aangeduid. (pag. 1 – 129 – 130 ).

Afstammelingenlijst van N. Florisoone (1962), °ca.1500. (tak de  FLORISOONE)

13 Generaties
332 Personen totaal vermeld op de lijst.

Op deze lijst staan:
207   Florizoone en familie variant namen.
22     Merghelynck familie namen.
7       Mazeman de Couthove familie namen.

Afstamming van de familievan Simon Florissone (Florizeune) (55) en Marie Ricaseis (Ryckasseis) (56) met gele achtergrond aangeduid. (pag. 1).

Het voorgaande is een heruitgave van de Florizoone familietijdschriften, nr. 1, 2 en 3 uit de eerste Jaargang (1960), en wordt hier getrouw gereproduceerd met beperkte editoriale wijzigingen.